U zocht voorbeeldzinnen met daarin "fijn"
Resultaten 1 - 12 van 12
- botter I: Bottertie kaarn/Zo dik as mien arm/Zo dik as mien bein/Oh, wat wordt dat bottertie fijn
- fijn: Fijn daj der bint (Dwingelo)
- fijn: Wij hebt het er fijn had (Borger)
- fijn: Dat vien ik fijn van dij
- fijn: 'n Fijn orkessien
- fijn: Het is fijn gooud
- fijn: Een fijn rapport (Buinen)
- fijn: Dat hej der fijn ofbraacht vandaog (Gieten)
- knoopiespatten: Der waren ook houdjeförms, daor koj zo fijn met knoopiespattern (Emmer Erfscheidenveen)
- krioelig: Fijn, dat dat wicht zo krioulig is (Norg)
- ofkoelen: Dan gao ik der fijn in zitten mit mien blote pokkel um of te koelen
- onbezörgd: Wat fijn, aj zo onbezörgd van de olde dag kunt genieten (Noordscheschut)