U zocht voorbeeldzinnen met daarin "flauw"
Resultaten 1 - 20 van 33
- beu: flauw
- flauw: Dat eten is te min zolt in, het is aordig flauw (Anderen)
- flauw: Het eten is zo flauw as een ei zonder zolt (Pesse)
- flauw: Hej nog een stukkien zolte worst, ik vule mij wat flauw (Ruinerwold)
- flauw: Een flauw vlammegien (Meppel)
- flauw: Ie kunden het maor flauw marken dat het aanders worde (Hoogeveen)
- flauw: Het was binnen een kabaal van jewelste, mor eenmaol boeten heurde ie alles nog mor heel flauw (Hijken)
- flauw: Ik heb er zo'n flauw vermoeden van (Buinen)
- flauw: Ik bun der der flauw van
- flauw: Ik ben net zo flauw as een kat (Eelde)
- flauw: Hij kik flauw oet (Weerdinge)
- flauw: Het locht kan flauw uutstraolen (Wapse)
- flauw: De handel is vandaog op de maark flauw (Anderen)
- flauw: Om vissen flauw te kriegen, gungen wij in het waoter poltern
- flauw: Het waoter flauw maoken en de vis wordt flauw (Eelde)
- flauw: Een flauw stellegie (Hijken)
- flauw: flauw smoesien (Meppel)
- flauw: Daj mor zo umdreit zo as een blad an een boom, dat vin ik flauw (Anderen)
- flauw: Doe niet zo flauw (Borger)
- flauwvallen: Dat wicht vul eerder in de karke altied flauw (Barger Oosterveld)