U zocht voorbeeldzinnen met daarin "flemen"
Resultaten 1 - 8 van 8
- flemen: Hij zit altied mooi met hum te flemen (Zuidwolde)
- flemen: IJ heuift niet zo te flemen, het geeit toch niet deur (Gasselte)
- flemen: Hie döt de heeile dag niks aans as flemen met zien baos (Eext)
- flemen: Hij lop maor al um heur toe te flemen (Diever)
- flemen: te flemen en te mooiproten (Sleen)
- flikflooien: flemen
- glemen: flemen
- paaien: Hie lop almar um hèur hen te flemen en te paaien (Sleen)