U zocht voorbeeldzinnen met daarin "floddern"
Resultaten 1 - 11 van 11
- fladdern: Van het iene op het aandere floddern
- fladdern: floddern
- floddern: De wasse hangt mooi te floddern (Koekange)
- floddern: De broekspiepen floddern hum um de bienen (Meppel)
- floddern: Dat wicht lig aaid met de jongs te floddern
- floddern: Hie zul mar beter zien best doen en niet zo floddern in zien wark (Weerdinge)
- floddern: Sommige mensen floddern der maor wat op lös
- floddern: Wij zölt even deur het water floddern (Koekange)
- florten: floddern
- flottern: floddern
- sloddern: floddern