fluum -en, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: fleum (Midden-Drenthe), flume (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. vlies, vel(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Der lig een fluumpien op het water

    dol

    Ik moet dat raam waschen, der zit haost een fluum op. IJ kunt je naam der op schrieven (Sleen)

    Der lig een fleum op de melk (Hijken)

    En der komp een fluum veur zien ogen

    z. ook

    vluus

    Bron: R. Reyntjes Zie ook:
  2. fluim

    Hij speide een flume uut de bek

    z. ook

    Zie ook:
  3. geslachtsdeel(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat varken hef de flume rood, hij is ruis (Zuidwolde)

    z. ook

    plume

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...