U zocht voorbeeldzinnen met daarin "foeken"
Resultaten 1 - 10 van 10
- foebeln: foeken
- foek I: Ze hadden de foeken oetzet, maor ze vungen niks (Beilen)
- foek I: De zegen van Habakuk en de foeken van de kreie (Geesbrug)
- foek I: De zegen van Ruth en de foeken van Jacob, en dan kuj vissen (Geesbrug)
- foeken: Ik hebbe mij een beetien vergist, ik kome der wat mit an het foeken (Uffelte)
- fokseln: foeken
- lichten I: De visserman giet zien foeken lichten
- oetzetten: Ze hadden de foeken oetzet
- Ruth: *De zegen van Ruth en de foeken van Jacob, dan kuj vissen (Wapse)
- toeken II: foeken