U zocht voorbeeldzinnen met daarin "foetern"
Resultaten 1 - 4 van 4
- foetern: As je vaoder heurt wat ondeug oj daon hebt, wat zal die dan foetern (Anderen)
- foetern: Ie hoeven niet zo te foetern. Aj het gewoon zeggen, is het mij ook wel dudelijk da'k het verkeerd ed (Meppel)
- graanzerig: Die man is zo graanzerig, hij dut niks as foetern en graanzen (De Wijk)
- tontern: As mien moe niet te spreken was, leup e aal mor te tontern en te foetern (Odoorn)