U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gal"
Resultaten 1 - 16 van 16
- bitter II: Het was zo bitter as de gal (Roderwolde)
- gal: Det mèens is zoe geel, ze kun het wel mit de gal hebben (Broekhuizen)
- gal: Hie gef nogal wat gal op, ij kunt zeein dat e der slim last van hef (Eext)
- gal: Het is zo bitter as gal (Odoorn)
- gal: Hij het zien gal oetspeid
- gal: Mien breur hef gal under zien schaopen (Exlo)
- gal: Zich de gal eten
- gal: As een peerd goud begunt te gruien, kreg e nog wel ies last van gal (Peize)
- gal: Het peerd hef gal an de benen (Drouwen)
- gal: Het peerd hef in draod zeten, die holdt er een gal van over (Exlo)
- galappel: gal
- gallig: Meins, wat zeej der gallig oet, ie hebt het toch niet met de gal
- geel II: Hij zöt er zo geel oet, hij zal het wal met de gal hebben, deink (Hijken)
- hebben: Spek kan ik niet hebben, want dan speult mij de gal op (Odoorn)
- peerdestront: lever, gal
- Sint-Gallus: De eerste wek veur Sint-Gal en een wek der nao kuj zèeien (Padhuis)