U zocht voorbeeldzinnen met daarin "garst"
Resultaten 1 - 7 van 7
- angel I: Garst hef lange angels (Anderen)
- beukern: Het vlas wur beukerd. Het garst wur ok
- daarde I: De daarde garst was veur de hèerschup, hie kwam met een schup en meuk een gat bij de daarde garf. D (Emmen)
- garst: De garst was met een onweersbui almaol tegen de vlakte gaon (Borger)
- garst: Oeze garst mag der wal neudig of (Padhuis)
- gört I: garst
- pelmeul: ...garst pellen. Wij moet er met hen de pelmeul (Zweelo)