U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gast"
Resultaten 1 - 19 van 19
- dunderbui: Een dunderbui in de gast, brengt de boer honderd gulden in de kast
- gast I: Veur een ienpeerds voor wuur twintig gast rogge laan (Padhuis)
- gast I: Een gast is acht gorven en een hok is zes gorven (Barger Oosterveld)
- gast I: Een dunderbuj in de gast/Brengt honderd gulden in de kast
- gast II: Wij kregen nog een late gast (Zuidwolde)
- gast II: Een vrömde gast (Roswinkel)
- gast II: Dat is ook een mooie gast, die Gerriet
- gast II: Dat is wel zu'n raore gast, ij weet niet oj hum bij de kop of de staart hebt (Eext)
- gast II: Wij möt mörgen op de gast (Padhuis)
- gasten II: De akker mus nog gast worden (Erica)
- gastvrouw: Een gastvrouwe dat is die, die de gast of gasten ontvangt (Wapserveen)
- ienpèerds(-): Veur een ienpeerdsvoor wuurd twintig gast rogge laan (Padhuis)
- kat: As de kat zuk wast, komt er vaak een gast (Schoonebeek)
- opzetten: Een dubbele gast is vierkant opzet (Coevorden)
- richten I: IJ zetten ien gast op het èende en ien der tuschen en dan richtten ij der op
- sluutgarf: gast
- sluutgarf: De sluutgarf veur de gast op ieder èende (Sleen)
- spitbonk: De heerschup kreeg de darde gast deur met een schup een spitbonke oet te steken (Dalen)
- vergarven: Vergarven is het laoten staon van de darde gast bij verhoezing of verandering van pachter of huurder (Sleen)