U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geel"
Resultaten 1 - 20 van 49
- bitterholt: Bitterholt, ok wel popkullenholt is een stroekgewas, een geel soort holt (Eext)
- botter I: Het is zo geel as botter (Beilen)
- botteroel: Een botteroel is geel van kleur (Roderwolde)
- broen: Dat broene past niet bie dat geel (Barger Oosterveld)
- gal: Det mèens is zoe geel, ze kun het wel mit de gal hebben (Broekhuizen)
- geel I: Mien vrouw kan gien geel hebben
- geel I: Het geel van het ei zit veul vet in (Drouwen)
- geel II: Hij zöt er zo geel oet, hij zal het wal met de gal hebben, deink (Hijken)
- geel II: De gerdienen bint slim geel
- geel II: Die is geel onder de vouten
- geel II: Het weur hum gruun en geel veur de ogen (Buinen)
- geel II: Een eigenheimer is geel op de schöttel
- geel II: Zo geel as saffraon (Dwingelo)
- geel II: Hie is zo geel as een padde (Zwinderen)
- geeloker: Vroeger hadden ie van die muren, die hadden ze mooi geel maakt met geeloker (Hijken)
- gerdienengeel: Met saffraan muken wij de kanten van de gerdienen geel. Wij zeden van gerdienengeel (Stieltjeskanaal)
- gerook: Hol toch ies op met dat gerook, de gerdienen wordt mij hielmaol geel (Sleen)
- gold: Het is zo geel as gold (Sleen)
- grond: Hij kwam der met een vouer zwaarde grond aanzetten en ik mus geel zaand hebben (Eexterveen)
- gruun II: Het wör mai gruin en geel veur ogen (Roderwolde)