U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gefissel"
Resultaten 1 - 5 van 5
- gefispel: gefissel
- gefissel: Schiet toch ies op mit oen gefissel, ie hoeft dit koppien gien drij keer of te wassen en of te dreug (Ruinerwold)
- gefissel: Gefissel is wark zuken mit de stofdoek of poetslappe (Hollandscheveld)
- gefissel: 't Zeumpien der oet halen was nog een hiel gefissel (Padhuis)
- gehemmel: Ik zee tegen de vrouw: schai toch oet aal met dat gehemmel en gefissel, het is ja schoon (Eexterveen)