U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gehaspel"
Resultaten 1 - 9 van 9
- gehaspel: Hol op mit dat gehaspel en gao ies wat doen (Meppel)
- gehaspel: Wat maakt ze daor een gehaspel over (Geesbrug)
- gehaspel: Wat is dat toch aal veur een gehaspel, ik verstao er niks van (Hooghalen)
- gehaspel: Dat was mij een gehaspel, ik heb der gien woord van begrepen (Hollandscheveld)
- gehaspel: Aj scheuvellopen moet lèren, is het eerst een hiel gehaspel achter het stoeltien an (Nieuw Dordrecht)
- gehaspel: Wat was het een gehaspel met dat peerd (Klazienaveen)
- gehaspel: Och, wat een gehaspel om dat heui binnen te kriegen (Roderwolde)
- kopzèer: Hol maor is op met dat gehaspel tegen mekaor, ik krieg der ja kopzeer van (Eext)
- scheuvellopen: Aj scheuveljagen wilt leren, is het eerst wal een gehaspel (Padhuis)