U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gel"
Resultaten 1 - 7 van 7
- doof: gel
- gel I: Dat is geen gel
- gel II: De meiste neuten wassen gel (Eelde)
- gel II: Een gel ei is een niet bevrucht ei (Vries)
- gel II: Die kleur is mij te gel, het döt je zeer an de ogen (Coevorden)
- gèlig II: gel II
- naosten: Het kerkboouk van ootie hef Wulm gauw naost. Gieneein wus waor of het bleven was, mor ik had het gel (Eext)