U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gemien"
Resultaten 1 - 19 van 19
- beet I: Een beet van een hond kan gemien zèer doen (Westerbork)
- betrekken: Wat is dat een laffe kèrel, die hef hum gemien betrökken (Zweelo)
- gemien: Ze waren almaol even gemien met het voetballen (Borger)
- gemien: Zie hebt hum gemien bedonderd (Emmen)
- gemien: Hij is zo gemien as het water diep is (Klazienaveen)
- gemien: Het is weer gemien kaold (Weerdinge)
- gemien: Zij hebt niks met menaar gemien
- gemien: *Hij is gemien, hef de kop dikker as het bien
- klompenkel: Een klompenkel kan gemien zeer doen (Dwingelo)
- kop: Jij bennen vals/Jij heb de kop dikker as de hals/Mar jij bennen gemien/Jij hebben de kop dikker as h (Klazienaveen)
- leperd: meer slim dan gemien (Padhuis)
- martelingstouw: Marteltiestouw was gemien rottouw. Aj het goed antrökken, sneden ie oe in de vingers (Zuidwolde)
- petret: Wat een wies, ...mooi, ...gemien petret (Sleen)
- prikken: Muggen kunt je gemien prikken (Westerbork)
- rauwel: ...iene die een beetien scharp met de mond is, wat duvel der in en ok haost een beetien gemien (Sleen)
- smiegel: Een smiegel is gemien (Geesbrug)
- smiesterd: Een smiesterd is gemien en een smiegel is wat mèer ondeugend (Oosterhesselen)
- voetballen: Hij kan bij het voetballen zo geweldig gemien speulen! (Erica)
- wegfoegeln: Bij het kaorten een kaorte wegfoegeln, dat is gemien speulen (Wapserveen)