U zocht voorbeeldzinnen met daarin "genegenheid"
Resultaten 1 - 5 van 5
- genegenheid: De genegenheid was der wel
- genegenheid: Heb ij gien genegenheid veur die jong? (Oosterhesselen)
- genegenheid: Ie mön wat meer genegenheid tonen (Meppel)
- genegenheid: Hij hef nooit veul genegenheid van zien vrouw undervunden (Hijken)
- ruumte: Zien genegenheid giet zowied as de ruumte in zien mage (Pesse)