U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geslacht"
Resultaten 1 - 17 van 17
- bout: De bouten van een geslacht zwien (Emmen)
- geslacht I: Dat geslacht is no hielemaol oetstörven (Padhuis)
- geslacht I: Hij is van een old geslacht (Dwingelo)
- geslacht I: Hij komp uut een taoi geslacht (Erica)
- geslacht I: Dat is van een geslacht eerder (Klazienaveen)
- geslacht I: Dat was eine oet het daarde geslacht (Roswinkel)
- geslacht I: Die was van het manlijk geslacht (Norg)
- geslacht I: van het zwakke geslacht
- geslacht II: Dat was mie een geslacht vandage (Klazienaveen)
- geslacht II: Ik heb het geslacht weer an kaant (Gieten)
- geslacht II: Wij waren al vlot deur het geslacht hen (Broekhuizen)
- geslacht II: Het geslacht hangt in de wiemel (Weerdinge)
- geslacht II: Geef mij mor een goed stuk geslacht in de teller (Sleen)
- overgeven: Aolde boerenlu kunt er soms niet toe komen, de boel an een jonger geslacht over te geven (Coevorden)
- telg: Dat is een telg oet een aold geslacht (Odoorn)
- vernimstig: Hij döt nogal vernemstig, hij stamt dan ok oet een heel aold geslacht (Hijken)
- veuraolder: Hij komp uut een hiel old geslacht; ze zeggen wel ies dat varre veurolders an de slag bij Waterloo m (Meppel)