U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geven"
Resultaten 1 - 20 van 348
- aai: Hie hef hum een beste aai geven (Oosterhesselen)
- aal II: An wel aal moet ik dat geven? aan wie allemaal (Sleen)
- abbedoedas: Ene een abbedoedas geven (Diever)
- abbedoedas: an de oren geven
- acht I: Ie mut op de schoele goed acht geven, heur! (Kerkenveld)
- acht I: Ie mut acht geven op oen kleine zussie (Zuidwolde)
- achternao: Iene een schup achternao geven
- adres: Kuj mij je adres even geven? (Zweelo)
- alles I: Ik wil der alles niet veur geven
- anduding: Kuj mij even een anduding geven a'k beginnen moet te zingen? (Zweelo)
- angeven: Ik moet even hen het gemientehoes um het kind an te geven (Oosterhesselen)
- ankniepen: Mit een haand geven, dan kunt sommigen zo stief ankniepen (Hollandscheveld)
- anpakken: As ze je wat geven wilt, moej het niet anpakken (Coevorden)
- anscheid: anscheid geven
- anscheid: As vroouger um mei er neie knechten of meiden in het durp kwammen, dan mussen die anscheid geven
- anscheid: Vrömde jonges die bij oes in het darp komt wonen, moet anscheid geven in de vorm van een half liter (Oosterhesselen)
- anwies: Twei uur veur de bouldag wör der aanwies geven van de spullen, dei verkocht zulden worden (Valthermond)
- anwiezing: geven
- anwiezing: Zu'n puzzel kan men niks van begriepen, zij muzzen beter anwiezing geven (Eext)
- aordigheid: Wij hebt mekaar een aordigheid geven met Sunterklaos (Wijster)