U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gewag"
Resultaten 1 - 8 van 8
- gewag: gewag maken
- gewag: Zij hebt van heur bruloft gien gewag maakt (Beilen)
- gewag: As ze der maor gewag van emaakt hadden, hadden wij wel ehölpen (Zuidwolde)
- gewag: Even gewag maken!
- hach I: Hij heurt er gien hach of gewag van
- hach I: Hij hef gien hach of gewag van hum laoten heuren (Dwingelo)
- hach I: Hij gef gien hach of gewag
- hach I: Daor mut je gain hach of gewag van maoken