U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geweer"
Resultaten 1 - 20 van 47
- anslag: Hij har het geweer al in de anslag (Barger Oosterveld)
- bajenet: Mit de bajenet op het geweer (Havelte)
- davern: Het schot daverde oet het geweer (Emmen)
- dubbelloops II: Een dubbeloops geweer
- enkelloops: Eerder hadden de jaogers en de streupers ammaol zoewat een enkelloops geweer (Anderen)
- geweer I: Mit het geweer op de nakke trök hij het veld in (Nieuw Schoonebeek)
- geweer I: in het geweer kommen
- geweer I: As ie wat verandern wilt, dan meuje mit mekaar in het geweer kommen (Barger Oosterveld)
- geweer I: Tou Jaan oetpraot was, kwam Berend in het geweer
- geweer I: De jonges waren vandage barre in het geweer (Hoogeveen)
- geweer I: Zie waren drok in het geweer um de boel an kaant te kriegen (Sleen)
- geweer I: De zaeke in het geweer roepen
- geweer I: Vrogger en aleer/ scheuten ze met een geweer/Mor non/schiet ze met
- haan: Ik zag hum de hane van het geweer overhalen (Klazienaveen)
- haan: De haan sluug der niet hard genog op en het geweer ketste (Padhuis)
- iegenwies: Hij is zo eigenwies, hij mag een geweer dragen
- ienloops: Het was een ienloops geweer en gien dubbelloops (Vledder)
- jager: Ze hoefden hum niet te leren, hoe hij een geweer vaste mus holden, want hij was al vieftig jaor jage (Meppel)
- kitsen: Hie zul die haos even scheeiten, mor het geweer ketste hum (Gasselte)
- kitsen: het geweer kitste (Barger Compascuum)