U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezicht"
Resultaten 1 - 20 van 182
- aaien: Hij aaide hum daor eine over het gezicht
- allerbezeupendst: Dat is jao gien gezicht, man, dat liekt jao allerbezeupendst (Hijken)
- appelblössem: Het was ziek, het har appelblossems op het gezicht
- arf III: Hij het aarf in 't gezicht (Een)
- argerlijk: Dat de rogge zo liggen gaon is, is een argerlijk gezicht (Erm)
- bark I: Het is een mooi gezicht die barken an de kant van de weg (Weiteveen)
- bedroefd: Dat was wel zo'n bedruifd gezicht (Valthermond)
- bekladden: Non moej die baander niet zo bekladden, 't is gien gezicht (Oosterhesselen)
- beknepen: Hij zat door mit een beknepen gezicht (Barger Oosterveld)
- belroos: Belroos is een vlekzeeikte in het gezicht, dat slim jeukt (Eext)
- betraond: Door stun e mit een betraond gezicht (Barger Compascuum)
- bluisterig: Het kind hef een bluisterig gezicht van de koorts (Borger)
- bobbelig: Hie is wat bobbelig in het gezicht (Sleen)
- brandblaor: Hij har brandblaren in het gezicht (Erica)
- bulterig: Wat zi'j jo bulterig in het gezicht (Sleen)
- dauwwörm: Kinder, die dauwwörm hadden, kregen een koker um de narm, dan kunden ze niet in het gezicht krabben
- del I: Hij het dellen in het gezicht
- dellig: De man was nogal dellig in het gezicht
- Deventer: Hie mot hen Deventer en zien gezicht keren laoten veur een spint lichte boekweit
- dòlsterig: Hie is wat dolsterig um het gezicht (Sleen)