U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezond"
Resultaten 1 - 20 van 48
- appel: Het was zo'n gezond kind, het haar appeltjes op de billen (Valthermond)
- bitter II: *Bitter in de mond mak het harte gezond (Hoogeveen)
- buis II: *Buisie oet, buisie an, dat holdt een gezond man (Hijken)
- enkel II: Zij is wat enkel, maar goed gezond (Ruinerwold)
- ezelskont: *Beter rood haor en goed gezond dan zwart haor op een ezelskont (Hoogeveen)
- gezond I: Hai ken eten as ain törfgraover, hai is goud gezond (Valthermond)
- gezond I: Die man hef een gezond verstand (Klazienaveen)
- gezond I: Hij kik der gezond uut (Ruinerwold)
- gezond I: Siepels, dat is gezond eten (Zuidwolde)
- gezond I: daor blief je gezond bij (Klazienaveen)
- gezond I: Hij is zo gezond as een vis (Peize)
- gezond I: Hij kreeg een waantie op pèens, dat was hom goud gezond (Roderwolde)
- gezond I: daor is e gezond van worden (Eext)
- gezond I: Daor zit gezond vleis an
- gezond I: Gezond wezen is de grootste schat (Zwinderen)
- gezond I: Gezond en zo dood
- gezond I: Bitter in de mond maakt het hart gezond (Hijken)
- gezond II: Het is gezond waor (Hoogeveen)
- grootbiestmaandag: *Aw leeft en gezond zint/As d' erpel oet d' grond bint/Dan gaow naor grootbeestmaandag
- gruunte: Veul gruunte eten is gezond