U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gien"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 1 - 20 van 500
- a: Hij kent gien a vèur een b
- a: Hij kan gien a van een b onderscheiden (Smilde)
- aal II: Al waor ik an dacht hebbe, an hum gien mement
- aangenaam: Dat is gien angename kerel (Stuifzand)
- aangenaam: gien angenaom gevuil (Westervelde)
- aap: Het bint gien apen die het veurdoet, maar die het naodoet (Nieuw Amsterdam)
- aart: Der gien aart in hebben
- acht I: Daor heb ik gien acht op slaogen (Anloo)
- achterdocht: Um gien achterdocht te wekken
- achtergrond: Aj de achtergrond weet, dan dut het je gien nei meer, dat het zo gaon is (Beilen)
- achterlaot: As der mor gien achterlaot mèer ofkompt, dan hol ik nog wat over (Sleen)
- achternicht: Dat wicht dat is nog een achternichte van mie, man ik heb heur al in gien joren meer zein (Barger Oosterveld)
- achteroetgaon: Hou ik ok drukte, het peerd gung gien meter achteroet (Barger Oosterveld)
- achterum: mugt gien drank verkopen, mor zie doet het wal ach
- achterumkieken: Det is gien best goed, det kik nogal umtied achterumme (Broekhuizen)
- achtervort: Eerst waren der gien problemen. mor der kwam nog heil wat achterweg, ...achtervort (Barger Oosterveld)
- agil': Wij hebt gistern gil gien stoet kregen (Schoonebeek)
- akkoord I: Met die kerel, daor kuj gien akkoord met kriegen (Eext)
- algemien II: Het is gien knap persoon, mar hiel aordig en algemien
- alhoewal: Allewel, hij hef er nooit gien plezier van had (Nijeveen)