U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gissen"
Resultaten 1 - 5 van 5
- gissen I: Wij gissen dat we de verkeerde weg te pakken hebben
- gissen I: Zie kunt der wal naor gissen, maor gien ien wet het zeker (Borger)
- gissen I: *Gissen döt missen (Ruinerwold)
- gissing: Het is oet de gissen scheuten, ...lopen
- staon: IJ kunt wel wat gissen, mor aj het niet zeker weet, staoj naargens (Eext)