U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gistern"
Resultaten 1 - 20 van 45
- agil': Wij hebt gistern gil gien stoet kregen (Schoonebeek)
- anzuuk: Jan hef gistern een anzuuk bij Dinao daon (Oosterhesselen)
- ballon': Der hung gistern een ballon in de locht (Barger Oosterveld)
- beslag: Dat hef gistern pas zien beslag kregen (Barger Oosterveld)
- bisschop: De bisschop hef hier gistern het vormsel toudeind (Barger Oosterveld)
- brummeln I: Gistern biwwe an het brummeln ewest, mar wij kunden niet veule brummels vienden (Elim)
- daon: Dat is gistern daon ekomen (Zuidwolde)
- dood I: as de dood van gistern (Dwingelo)
- fezant: Hij kan het streupen niet laoten. Gistern hef hij nog een fezante epakt (Hoogeveen)
- flapdrol: Dat is ok een mooie flapdrol, die vreug mij gistern o'k met wol hen de maark en non blif e zulf in h (Anderen)
- gedrang: Wij kwamen gistern in Grunning met dat feest in het gedrang terechte (Beilen)
- geheugen: Het lig nog kort in het geheugen, want het is gistern gebeurd (Wapserveen)
- gistern: Hie is niet van gistern
- gistern: *Gistern is vandage niet (Elim)
- glèrig: was gistern zo glèrig op straot met die bla (Sleen)
- grel: Die koe is niet zo sloerig mèer as gistern, hie vret weer veul greller (Sleen)
- haand: Wat was der gistern bie jou an de haand? (Barger Compascuum)
- half I: Het weer is nich half zo mooi as gistern (Barger Oosterveld)
- haven: Dat schip lag gistern nog in de haven (Barger Oosterveld)
- kiezen: Bi'j gistern ok hen kiezen west