U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gladdigheid"
Resultaten 1 - 5 van 5
- geschodder: Wat een geschodder, hein, mit die gladdigheid
- gladdigheid: Dat aole meinse hef met de gladdigheid de heupe breuken (Beilen)
- gladte: gladdigheid
- plentern: Ik bin op de gladdigheid komen te plentern (Fluitenberg)
- verzwikken: Met die gladdigheid moej oppassen daj de enkels niet verzwikt (Odoorn)