U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glas"
Resultaten 1 - 20 van 110
- achterbaand: Met dat glas op de weg is hum de achterband kepot gaon (Emmen)
- aodemen: Mien breurtien aosemt tegen het glas dat dikke bevreuren is; hij wil een gattien hebben om naor boet (Smilde)
- aoder: Hij is in het glas vallen en hef zuk de ader deursneden (Klazienaveen)
- bedlaampien: Een bedlampien was een klein petroliepottien mit een klein dechtien of kousien mit een glas er op (Barger Oosterveld)
- beslaon: De laamp hef walmd en daor is het glas van beslagen (Zwiggelte)
- bevinden: 's Mörgens een glas cognac, daor bevind ik mij goed bij (Sleen)
- bijschenken: Ik heb het glas nog niet leeg, mor ij mugt hum wel bijschenken (Eext)
- deurluchtig: Der zat deurluchtig glas in de deure naor het ganggien (Erica)
- donkeraovend: Ik mag geern in donkeraovend veur het glas zitten en hen boeten kieken (Eext)
- druppel: Het begunt te regen, der komt al druppels op het glas (Balloo)
- flappen: De deur gung zo haard dichtflappen, dat het glas hielmaol stuk was (Borger)
- gemientepils: Dou hum man een glas gemeintepils (Barger Compascuum)
- gerappel: Gerriet tikte an het glas en doe e binnen wat gerappel van klompen heurde...
- glas: Ik heb nei glas in het kippehok (Barger Oosterveld)
- glas: Ik mut nog nei glas inzetten (Hollandscheveld)
- glas: Glas in lood (Buinen)
- glas: Hij zit achter het glas te kieken
- glas: Die aolde man is nog zo helder as glas (Borger)
- glas: Ik haar ein stuk glas in de fietseband (Barger Oosterveld)
- glas: Der lag overal glas op straot (Schoonlo)