U zocht voorbeeldzinnen met daarin "goegeln"
Resultaten 1 - 4 van 4
- goegelbek: goegeln
- goegelbek: Ze zit altied te goegeln, het is zoe'n goegelkonte (Meppel)
- goegeln: Zie zaten daor in de hoek te goegeln (Sleen)
- goegeln: Dat kiend zit altied te goegeln (Diever)