U zocht voorbeeldzinnen met daarin "graanzerig"
Resultaten 1 - 11 van 11
- graanzerig: Die man is zo graanzerig, hij dut niks as foetern en graanzen (De Wijk)
- graanzerig: Dei jong is toch zo graanzerig, hij weit nooit wat hij wil
- graanzerig: As kinder het met de mond hebt, kunt ze zo graanzerig wezen (Hijken)
- graanzerig: Dat kiend is wat graanzerig
- graanzerig: Dat vet is zo graanzerig (Noordscheschut)
- graanzerig: Hij graanst alles bij mekaor, hij is nogal graanzerig (Roswinkel)
- graanzerig: Hij is zo graanzerig, hij lat zuch veur een kwartie een gat deur de ribben boren (Hooghalen)
- graanzerig: Dat biggie is mor een graanzerig ding, het kan haost nait metkommen (Eexterveen)
- graanzerig: Aj waegenassen heur vet ontholden, begunnen die in 't eerste een graanzerig geluud te maeken (Smilde)
- graanzerig: As het regent in hooierstied, binnen de boeren graanzerig (Norg)
- graanzerig: Wat kik die graanzerig toe (Koekange)