U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gram"
Resultaten 1 - 10 van 10
- gram I: Hij mag gien gram zolt meer hebben (Dwingelo)
- gram I: En nog ben ik gien gram of evallen (Ruinerwold)
- gram I: Hij gef gien gram over
- gram II: Man, hol der over op, ik bin 't non wal gram (Hijken)
- gram II: Daor bin ik gram van (Wapse)
- gram II: Hij keek mij aordig gram an, maar hij har de verkeerde veur (Ruinerwold)
- gram II: Hie is zien geld gram
- gram II: Ik heb het geld nait gram
- gram II: Hij hef geld gram
- ofgepast: Hij döt je gien gram teveul; het is altied precies ofgepast (Nieuw Amsterdam)