U zocht voorbeeldzinnen met daarin "griepen"
Resultaten 1 - 16 van 16
- achterhands: Achterhands wol ik die bal griepen
- centiengooien: centie(n)griepen
- griepen: Ik zal oe griepen! (Zuidwolde)
- griepen: De hond wol mij griepen (Zuidlaren)
- griepen: De ekkels riegelden van de boom, der was gien griepen an
- griepen: Jan is een grote graoperd, die grep wat e griepen kan (Beilen)
- griepen: As er wat te griepen is, stiet hij klaor
- griepen: Het is griepen en vangen um het heui dreug in hoes te kriegen
- griepen: Het leg er veur het griepen
- griepen: Jonges, zuw hen centen griepen gaon, der is wasschup
- griepgraag: Hij hef slim griepgrage vingers, alles wat hij griepen kan, grip e (Pesse)
- lende: Aj een peerd in de lende griepen, dan kuj zien of ze hengstig binnen (Klazienaveen)
- nust: In het lege nöst griepen
- schammelakken: Ene bij de schammelakken griepen (Gasselte)
- stoelstok: De hozen, die aanders zo veur het griepen op de underste stoelstok hangt, kuj nargens vinden
- windbuks: Mien wiendbukse stiet veur het griepen (Hoogeveen)