U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gulden"
Resultaten 1 - 20 van 81
- acht I: Ein die acht gef is meer weerd dan doezend gulden (Nieuw Schoonebeek)
- achtentwintigstuverse: Een achtentwintigstuverse zat tussen de wiedte van een harde gulden en van een rieksdaolder in (Schoonlo)
- armoede: Oonze Jentien hadde de fietse kepot, de fietsemaker hef hum weer klaor maakt, kostte mar drei gulden
- belopen: De scha belöp zo'n duzend gulden (Ruinerwold)
- blad: As het blad zo groot is as een gulden is er weide (Ruinen)
- bòl II: Det gaf ... tweihonderd gulden zo in de bolle van de hand
- breuk: Ik heb een gulden breuk kregen
- daags: Hij verdaint vief gulden daogs (Emmer Compascuum)
- daardehalf: Ik geef oe der daardehalve gulden veur (Diever)
- dik II: Ik mus nog dik honderd gulden van hum hebben (Eext)
- dunderbui: Een dunderbui in de gast, brengt de boer honderd gulden in de kast
- frik: Ik zeg 25 gulden veur de heile frik (Peize)
- gast I: Een dunderbuj in de gast/Brengt honderd gulden in de kast
- gelag I: Een gulden in het gelag geven
- geldbakkien: Leg dei gulden der mar bie in, in dat geldbakkien (Barger Oosterveld)
- goocheln: Mien vrouwe mut goocheln um mit negen gulden in de weke rond te komen (Havelte)
- grafrechten: Veur dreihonderd gulden keuj de grafrechten ofkopen (Diever)
- gulden I: Dat schrift kost op een cent nao een gulden (Coevorden)
- gulden I: As je een gulden oet Den Haag hebben wilt, meuj der eerst eine henbrengen (Barger Oosterveld)
- gulden I: Ik wol wel veur een gulden dat ik ...een rieksdaalder hadde (Elim)