U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hagel"
Resultaten 1 - 16 van 16
- flartsnei: Beuien mit flartsnei en hagel (Elim)
- geel II: Wat een gele locht, der zit hagel in (Sleen)
- hagel I: Die hagel hef de bieten kepot slagen (Padhuis)
- hagel I: Het liekt wel hagel met gekookte sneiballen
- hagel I: Tussen die beiden is het altied hagel of onweer
- hagel I: Veur de gaanzejacht gebroekt de jagers petronen met groffe hagel (Hijken)
- hagel I: De hagel vleug mij um de oren (Sleen)
- hagel II: Dei buren bunt hagel op mekaar (Barger Oosterveld)
- hagel II: as hagel op de hoed
- harfstbui: Harfstbuien wil nog wal ies hagel inzitten (Barger Oosterveld)
- koegel: 'n Hert maj niet met hagel schieten, dat möt met 'n koegel (Sleen)
- nattigheid: Der valt wat nattigheid. Het holdt het midden tussen hagel en snei (Nieuw Amsterdam)
- schot I: iniens een schot en de hagel vleug mij um de oren (Hoogeveen)
- sneibal: Het liekt wel hagel met gekookte sneiballen
- spreiden: Deur het spreiden van de hagel kan een jager met ien schot soms wal twei petrizen schieten (Exlo)
- vliegen: De hagel vleug mij um de oren