U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ham"
Resultaten 1 - 17 van 17
- hakken: Dennend hakt er over, die holt de ham te hoog
- ham I: Een ham zit an een zwien (Nieuw Schoonebeek)
- ham I: De jonge meinsen praot van ham, de oldern
- ham I: Gerookte ham vin ik lekkerder dan gestoomde (Beilen)
- ham I: Dou mie man een ons ham
- ham I: Um de asperges rol wij een plakke ham, dan is het lekker eten (Eext)
- ham I: De zeine zit met de ham, ...hakke an de boom vast (Hijken)
- ham I: Met gresmeien moej de ham an de grond drukken (Schoonlo)
- ham I: Je mout met het ham snieden (Zuidlaren)
- ham II: wilde ham
- ham II: Die koe met dat wilde ham in het juur hew verkoft (Padhuis)
- ham II: As ze slim wilde ham hebt, dan hebt ze het helemaol dik under de peinze tot an de veurpoten toe (Hijken)
- hammen: ham II
- ophakken: Toen ik de kaant ophakken zul, brak mai de ham (Peize)
- zucht: Die koe hef wilde ham of zucht (Sleen)
- zucht: Het is allemaole ham, ...zucht (Hollandscheveld)
- zucht: ham