U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hang"
Resultaten 1 - 20 van 27
- damperij: Der hang wat damperij boven het water (Geesbrug)
- dreugen: Hang de sokken mor even bij de kachel, dan kunt ze dreugen (Hijken)
- gaffel: Slachterij hang ie in de wiemel met een gaffel (Mantinge)
- gebintskop: Hang de korenzakken mor over de gebintskop (Drouwen)
- haak: Hang de jaze man op de haoke (Roswinkel)
- hang: Die peerden kunnen dat niet doen as ze in de hang zitten (Klazienaveen)
- hang: Daor net in die hang zat dik gres (Oosterhesselen)
- hang: Dat laand, door zit een hang in (Emmer Compascuum)
- hang: Daor zat nogal wat hang in dei bult (Roswinkel)
- hang: Maor heur hang naor schrieven kwam al vro aan het licht
- hang: Zal ik de ketel mar even an de hang hangen, moe? Ik wil gèern wat warm water hebben (Zweelo)
- hanger: Hang je jas mor an die hanger op (Hijken)
- herumme: Hang daor noe nich zo lang herumme (Nieuw Schoonebeek)
- kaant: Hang het mar daor an de kant (Padhuis)
- kleerhaak: Hang je jas mor op de kleerhaak (Sleen)
- lis II: Hang de jasse maor an het lissie op (Dwingelo)
- luibert: De luibert is der weer, hang mor een kikker an een touwgie an de deur. Dan kreg je mam misschien wel (Eext)
- plokstok: Aj gaon spinnen op een spinnewiel, hang ie an de plokstok een plokke wolle (Smilde)
- redding: Hé jong, pak je redding toch is op en hang het op (Eext)
- sluutwark: Het hang- en sluutwark is de leste tied wat goedkoper worden (Oosterhesselen)