U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hark"
Resultaten 1 - 12 van 12
- anharken: Hark is wat an, zo komt wie nooit kloor (Barger Compascuum)
- beugel: Der zit twie beugels an een hark
- gin: Loop even an gin kaant 't hoes... daor heb ik de hark liggen (Gasselte)
- hark: Een hark wordt gebruukt bij het heuien (Schoonebeek)
- hark: Die koe is een aordige hark op de bienen (Sleen)
- hark: Wat een hark van een kerel!
- hark: een stieve hark
- kop: Die hark moej nog niet weggooien, jong, daor zet ik wal 'n neie kop an (Hijken)
- lienderd: De hark is op de lienderd
- peerderief: peerdetoog, ...hark
- sleephark: Een sleephark is een grote hark van een paar meter bried
- wagenhok: Zet de hark en de schöp mor in het waogenhok (Balloo)