U zocht voorbeeldzinnen met daarin "harken"
Resultaten 1 - 13 van 13
- blad: Hij hef er iene an 't blad harken
- harken: Op zaoterdag mus ien van de kiender altied harken um huus (Ruinerwold)
- harken: Wat woj? Vegen of harken? (Sleen)
- harken: Zij zitten der warmpies bij, zij hebben heel wat geld bij mekare kunnen harken (Meppel)
- harken: Meien is niks as het strieken en dreien/Maar harken, dat is pas warken! (Hoogeveen)
- mèeien: bukken en drèeien /Mor harken dat is nog ies warken (Sleen)
- mèeien: ...dreien / Mor wellen, daor kuj van naovertellen/En heuien en harken dat is warken (Eext)
- onnut: Blad harken is onnut wark; ze wèeit zo weer achter je an (Sleen)
- oplegger: Alle krulekaoren, stikkers en opleggers en harken mussen mit het braandiezer in ebraand worden (Zuidwolde)
- ris I: Die harken kost hum niet zoveule, hij kocht er seins een hele ris gelieke
- schot III: Het bij menaar harken van het schot deew mit de harke (Ruinerwold)
- trekhark: Bij menaar harken van het schot deew mit de trekharke (Ruinerwold)
- zwil I: De zwillen bij mekaor harken (Schoonoord)