U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hart"
Resultaten 1 - 20 van 69
- angstig: Het weur oes angstig um het hart (Westerbork)
- arft I: Hij hef een bek as een scheermes en een hart as een greune arfte (Hijken)
- binnenwark: Het binnenwark van een slachtdier dat is hart, lever enz. (Ruinen)
- boeskool: Hij het een hart as een boeskool
- bomsen: Het hart bomsde mij in het lief (Geesbrug)
- donder: Waog het ies, aj het hart in je donder hebt (Sleen)
- engel: Het is net, of je een engel over het hart pist
- gezond I: Bitter in de mond maakt het hart gezond (Hijken)
- gold: Die hef een hart van gold (Stieltjeskanaal)
- grond: Hij zee dat oet de grond van zien hart
- haand: Hie streek met de hand over het hart (Padhuis)
- haand: Hij beloofde het met de haand op het hart (Norg)
- hart I: Hij hef het mit het hart, hij mot kalm an doun (Barger Oosterveld)
- hart I: Die kerel hef gien hart
- hart I: Jonge, jonge, daor drèeit je het hart ja van in de pokkel (Gasselte)
- hart I: Ik heur, hij hef daor zien hart verleuren (Beilen)
- hart I: Hij hef hart veur de zaak
- hart I: Iene een goed hart toedragen (Padhuis)
- hart I: Der vaalt mij een steein van het hart (Balloo)
- hart I: Hie hef een hart van stien (Dalen)