U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heide"
Resultaten 1 - 20 van 59
- anmaken: Wij wilt nog twie bunder heide anmaken (Westerbork)
- baos I: Hij is baos bij de Heide Mij (Nieuw Dordrecht)
- bijker: De bijker hef een slecht jaor had, want der was weinig heide (Broekhuizen)
- broen: De heide wordt al weer broen (Eext)
- dambèer: Hier en daor steit nog een dambeer op de heide (Vries)
- dòp I: Der zaten doppen genog in de heide
- dörschen: Die hef een paar an heide dörsen (Klazienaveen)
- edder: Niet in die lange heide lopen, der kun wel ies een edder zitten (Sleen)
- folio: Doe het heideveld nog niet ontgunnen was, hadden de boeren heide veur de schaop in folio
- geboksel: ...een kwaod geboksel deur veen en heide
- griezen: De heide begunt te griezen, zegt ze as er een nachtvorst over ewest is. Dan was de hunnig der ook uu (Pesse)
- gruunland: Overdag gungen de schaope hen de heide en 's aovends gungen ze nog even het gruunland in (Padhuis)
- heide: De heide op de gevels wuur vastzet met bandgaarden en twiegen (Sleen)
- heide: De scheper komt met zien schaop van de heide (Eext)
- heide: Vrogger, toen der nog heide was, hölden ze hier ook wel schaopen (Hollandscheveld)
- heide: De boeren waren an het heide mèeien (Sleen)
- heide: Dat mens kan neit tegen drokte, zo een moej op de heide zetten
- heide: de heide op jagd
- heide: an heide plukken (Nieuw Amsterdam)
- heide: hen heide dörschen