U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heil"
Resultaten 1 - 20 van 111
- achtergevel: Dat is al een heil old hoes; op achtergevel stait van 1815 (Peize)
- achtervort: Eerst waren der gien problemen. mor der kwam nog heil wat achterweg, ...achtervort (Barger Oosterveld)
- albasten: Een albastern knikker was van een soort leim, een beetje broenig, wat dikker en soms haost neit heil (Roden)
- algemien II: Dat is heil gewoon volk, heil algemein (Vries)
- anfokken: Met 'n tweiden kun je der heil wat op anfokken
- antal: Verleden jaor hadden wie ein heil aantal kippen (Emmer Erfscheidenveen)
- apperaot: Dat is een heil apparaot
- behusseln: Door hebben ze nog heil wat met te behusseln (Eelde)
- besluut: Ze hebben heil laank praot, mor der is gien besluut nomen (Roderwolde)
- bezitting: Hij het daor heil wat bezittings
- bocht I: Hij is tegen het heil en de bochte in
- contramine: heil
- deskundig: Ik weit er wal wat van, man zo heil deskundig bin ik noe ok weer nich (Barger Oosterveld)
- doedertied: Toundertieds was het heil aans as tegenwoordig (Vries)
- drol I: Wai hadden der heil wat van verwacht, mor het draait op een drol oet
- eilander: Aailander lint is heil staark (Roderwolde)
- einbaor: Dat is een heil geschikt hoesie veur een einbaor persoon (Peize)
- ekkelboom: Een ekkelboom grait heil langzaam en kan heil old worden (Barger Oosterveld)
- fievelekwint: Hij haar heil wat fiebelkwinten (Roderwolde)
- flop I: Het leek heil wat, man het is een grote flop worden (Barger Oosterveld)