U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hengsel"
Resultaten 1 - 5 van 5
- hengsel: Ie rammelt mar èven mit het hengsel van de ummer en dan zuj ies zeen, hoe gauw de kalver der an koo (Ruinerwold)
- hengsel: Der zit een mooi hengsel an dat pottien (Emmen)
- hengsel: De hengsel van het mandje is kepotgaon (Valthermond)
- oog: Het oog is de holte in het hengsel, dat op de neus drèeit (Sleen)
- snoever(d): Een soort stoof met een hengsel, die ze metnummen naor de kerk was een snoever (Balloo)