U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hette"
Resultaten 1 - 11 van 11
- anraon: Ik zul je niet anraon um met die hette lopend hen
- bevangen II: Hij was bevangen van de hette (Ruinerwold)
- hette: Wat gaf dat paosvuur een hette (Padhuis)
- hette: Wat een hette vandaog, ij weet haost niet waor oj krupen moet (Eext)
- hette: Wie hebt nog nich veul hette had van het jaor (Barger Oosterveld)
- hette: Wat was het die dag een hette! (Uffelte)
- hette: Ze har last van de hette (Pesse)
- hieten: Hij hette Jan, hij het nooit aans heiten! (Roderwolde)
- knap I: 'n Vol haspel hette hier 'n knap gaoren, de haspel was dan zestig keer rond west (Padhuis)
- ofbuizen: Buis je non niet zo of in die hette (Stieltjeskanaal)
- striewied: Eine, wel der mit grote stappen over leup, hette een striewied (Barger Compascuum)