U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heugte"
Resultaten 1 - 15 van 15
- allerlei: Hie is met allerlei zaken op de heugte (Borger)
- fiemelkaore: Van die fiemelkaore kreg men nooit gien heugte (Ruinen)
- heugte: Ik was der niet met op de heugte (Eelde)
- heugte: Ik kan der gien heugte van kriegen (Nieuw Amsterdam)
- heugte: Die kerel kriej nooit gien heugte van (Zuidwolde)
- heugte: Dat land giet daor in de heugte
- hoholden: 't Gung wat van de heugte of, en dan kuj niet meer hoholden (Sleen)
- hooghartig: Het was zo'n hooghartig mannegien, hie döt zo oet de heugte (Padhuis)
- lichten I: As de boeren een heugte ien het laand hadden, dan gungen ze hum lichten. Het zaand er onderweg haele (Wapserveen)
- oetstekend: Hie was oetstekend op de heugte (Sleen)
- opdouwen: Hij wol de karre tegen de heugte opdouwen (Hoogeveen)
- ophaal: As ze tegen de heugte op mussen, dan zeden ze: det is een hele ophaal (Pesse)
- span II: en de heugte van de grond tot an
- vrogtiedig: Hie hef mij vrogtiedig op de heugte bracht (Weerdinge)
- warvelwind: *Klumt een warvelwiend hen de heugte, dan volgt daorop een nuvere dreugte (Pesse)