U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heui"
Resultaten 1 - 20 van 360
- 't: 't Aovend gaot wij het heui nog in hoes haolen
- aanderdaags-: Aanderdaogssmörgens muzzen wij het heui weer met de vork umkorrelen (Eext)
- achterkop: Op een voer rogge of heui zetten wij een aachterkop en veurkop, ongeveer 6 garven (Dwingelo)
- an II: Het voor heui hangt dis kaant wat an (Vries)
- anharken: Help even het heui anharken! (Padhuis)
- anharksel: Bij heui is het anharksel, bij stro schöt (Ruinen)
- anheuisel: Hij haar het heui oplaoden; doe laag er nog een vlot anheuisel (Roderwolde)
- anholden: Ie mut roem anholden mit det voor heui, aans kriej last
- anstampen: Het heui weur bij het heuigien springen mooi anstampt (Buinen)
- ansteken: Wij hebt een nei blok heui ansteuken (Sleen)
- anwillen: Het heui is niet best, mor de koenen wilt het goed an
- apegapen: het heui in te halen veur de buie en no lig hij op apegapen (Beilen)
- appelhörk: De appels blieft heeil mooi in lös heui in de appelhörk (Eext)
- baander: Heb ie het heui nog niet dreuge? Ie hebt de baander nog lös (Geesbrug)
- balkenglop: Hij stek het heui deur de balkenglop hen baoven (Zuidwolde)
- banne II: Het heui kort hard op, der zit mar een klein bannegien meer (De Wijk)
- banne II: Het heui an bannen stikken
- banne II: Ik mut nog een bannegien heui ofgooien (Kerkenveld)
- baol I: Een baoltien heui (Padhuis)
- barg I: Hij hef de schure vol heui en nou hef hij de barg ok al zowat vol (Broekhuizen)