U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heuibult"
Resultaten 1 - 8 van 8
- heuibult: Hie hef de halve heuibult overholden (Zwinderen)
- heuibult: Dat is zuiken naar een speelde in de heuibult (Schoonebeek)
- heuiiez(d)er: Met de heuipriem wuurd een gat in de heuibult priemd um te kieken of het niet bruuide (Padhuis)
- naald: Een nale in een heuibult zeuken
- nèeien: Hij hef zien maaid in de heuibult naaid (Barger Compascuum)
- repen I: Lig niet op de heuibult te repen, temet lekt e in (Coevorden)
- umpakken I: In die heuibult zit brui, die zul wij wal een keer umpakken moeten
- umzetten: Die heuibult zit in de brui, die moew umzetten