U zocht voorbeeldzinnen met daarin "heun"
Resultaten 1 - 6 van 6
- heun: Het is heun geld, aj belasting betalen moet, (Sleen)
- heun: Wij moet ofstaand doen van de aolde meer, dat zal oes nog heun ofgaon (Odoorn)
- heun: Jan kreeg niks van de arfenis, hij kwam der mor heun bij langes (Hijken)
- heunlijk: heun
- roen I: Wij hebt de aol roen vortdaon; het gunk oes heun of (Oosterhesselen)
- wrang II: Hij keek wal een beetie wrang toe, het gung hum heun of (Beilen)