U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hiel"
Resultaten 1 - 20 van 409
- achtergaon: Der bint er underweg nog wal hiel wat bij achtergaon (Stieltjeskanaal)
- achterholden: Ien de oorlog hebt hiel wat boeren rogge achter eholden (Ruinerwold)
- achterof: Van achterof bekeken, had het wel hiel aans ekund (Zuidwolde)
- achtwekers: Achtwekerties is een hiel vrog eerpelras (Zuidwolde)
- adverteren: Hie hef er al een hiel toer met adverteerd, ...advertèerd, mor hie is het nog niet kwiet (Sleen)
- akkeraot I: Het is een hiel olde klokke, maor hij löp akkeraot (Hoogeveen)
- algemien II: Het is gien knap persoon, mar hiel aordig en algemien
- allennig: Ene allend op de boerderije is een hiel beslommering (De Wijk)
- anhaling: Wat een anhaling hest ja daon, het is ja net ofst hiel Börger leeg koft hest
- anhang: (...)dat zien tegenstaander ook hiel wat anhaank har (Koekange)
- anhold: As de koenen op stal bint hej er de hiel dag anhold met (Erm)
- anieszaod: Hiete melk met anieszaod der deur kookt is hiel best aj kolde te pakken hebt (Smilde)
- ankunnen: Hie kan hiel wat an kan
- anmaotigen: Hij maotigt hum hiel wat
- ansjouwen: Hij mut nog hiel wat stienen ansjouwen (Geesbrug)
- aodemhaling: De aodemhaling was hiel rustig (Sleen)
- aold: Hie is hiel aold worden (Mantinge)
- arg II: De knecht van de buren was niet hiel arg (Borger)
- as II: Het weer is hiel aans as dat ze veur de radio zegd hebben (Smilde)
- baksel I: Het gebeurt wel ies dat er een hiel baksel verbraandt (Hollandscheveld)