U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoe"
Resultaten 1 - 20 van 361
- a II: A jong, hoe hej dat toch had? (Sleen)
- a II: Hoe was het feest? Ao, het gung wel (Anloo)
- aander II: Hoe zul wij het doen, elk jaor of um het andere jaor (Coevorden)
- al I: al hoe
- al I: Al hoe ziek hie ok was, hie kwam toch (Borger)
- al I: Al hoe lang of hij is, hie kun er niet bij (Mantinge)
- al I: Al hoe beroerd het ook leek, het is toch goed of elèupen (Hoogeveen)
- allernao: Alternao hoe het weer is (Ruinerwold)
- allernao: Hoe groot is een waardiel? Dat is allernao!
- alliens: Alliens hoe het règent, wij gaot der deur! (Hoogeveen)
- an II: Begriep nou toch ies an, hoe kan die jong toch met dat wichien gaon
- anbinden: Hoe ik dat bij hum mudde anbin
- andragen: Hoe kunt ze dat nou weten? Wie zul dat andragen hebben? (Hollandscheveld)
- angaon II: Hoe hef e dat kregen? Och, het is hum zo angaon (Sleen)
- angaon II: Hoe zal hum dat angaon
- anhèuren: Ik wil is even anheuren, hoe dat zit (Barger Compascuum)
- anhèuren: Ik heb even anheurd hoe het met hum was (Padhuis)
- anklauwd: Wij binnen der glad mit an-klauwd, we weten niet hoe aw der met an moeten
- anknuppen: Hoe muj daor nou weer in goed fatsoen bij anknuppen?
- anlaoten: Hoe giet het met dat veersie? Nou, hij lat nou mooi an (Noordscheschut)