U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoef"
Resultaten 1 - 14 van 14
- anpappen: Aj met hum anpapt, hoef ie bij mij niet weer te kommen (Erica)
- hoef: Dat peerd hef een slechte hoef (Klazienaveen)
- hoef: De hoef is of esleten, der möt een nei iezer onder (Meppel)
- hoefbevangen: Bij hoefbevang, dan hebt ze een ontsteking tussen de botten under in de hoef (Anderen)
- hoefnagel: De hoefnagels, daor weur het hoefiezer met under de hoef vastmaakt (Odoorn)
- kappen: De hoef van het peerd mot kapt worden
- keuveln: Zolange aj keuvelt, hoef ie niet te warken (Meppel)
- kostiem: De kostbije hoef ie niet te voren (Dwingelo)
- opsplieten: Het pèerd hef de hoef opsplet. Hie kreupelt er van (Stieltjeskanaal)
- rouwig: Dat die koop niet deurgung, daor hoef ie niet rouwig um te wezen (Kerkenveld)
- schoever(d): Aj mit zoe'n dikke schoeverd etrouwd bint, hoef ie niet bange te wèzen daj die ien het bedde niet w (Hoogeveen)
- striekleer: Een strieklèer deden ze vroeger um een peerdebien vlak boven de hoef (Hooghalen)
- twiefeln: Wat ik oe vertelle, daor hoef ie niet an te twiefeln (Meppel)
- vezelig: Zuk vezelig vleis hoef ik niet weer