U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hoek"
Resultaten 1 - 20 van 55
- bakker: De bakker op de hoek/Die hef vannacht eblaozen/De vellen van zien broek/Die hangt al veur de glazen (Ruinerwold)
- bes I: Bes zat aaid in de hoek van de heerd (Padhuis)
- bewarken: Dat is een lastige hoek laand um te bewarken (Schoonebeek)
- gaon: De wiend stiet net op de hoek van het huus, de hiele wamme giet er an (Ruinerwold)
- gebintstiel: Ien vak lig tussen vier gebientstielen, op elke hoek een stiel (Wapserveen)
- geutstien: Uut de hoek van de bak (onder de pompe) lèup een piepe naor beneden, die deur de mure naor buten gu (Hoogeveen)
- giestig: Hij kan aordig geestig uut de hoek komen (Dwingelo)
- gloep I: Aj daor um de hoek van het hoes toe komt, dan koj mooi in de gloep (Oosterhesselen)
- gloepen: De wind gloept um de hoek toe (Sleen)
- goegeln: Zie zaten daor in de hoek te goegeln (Sleen)
- halfrond: In de iene hoek van de keuken stun de halfronde spiende
- hanglip: Het klein jonggie wörde over eslaone bij het uutdielen; het stund stille in een hoek te kieken met (Dwingelo)
- haverakker: Der is een hiele hoek liggen gaon van die haverakker (Sleen)
- hèer: ...en zet dij in de hoek
- hèerd: De aolde man zat aaid in de hoek van de hèerd (Oosterhesselen)
- hèerschup: Zo af en toe komp de heerschop um de hoek kieken, hoe aj het spul beboerkten (Ruinerwold)
- hoeg: De hoek is dat klein tonggie aachter in de haals (Eext)
- hoeg: Hie hef de hoek, ...hoeg in de hals
- hoek I: Bes zat aaid in de hoek van de heerd
- hoek I: De wiend zit in de verkeerde hoek